A series of portraits in the light of the economic crisis. Joop Uchtman is unemployed in Den Helder. In Frankfurt am Main, Doris Schwert speaks about the professional ban imposed on her, preventing her from becoming a teacher due to her membership in the German Communist Party. We see the laborer Jan van Haagen in a metal workshop, where the clock ticks agonizingly slowly. Other portraits include the French economist and film publicist Claude Menard and the well-known Amsterdam tenant activist Ome Joop Beaux.
EN
“In surveys of the economic situation one is very seldom confronted with the effect it has on the individual, on his perceptions and emotions. I wanted to give a personal dimension to this rather abstract economic situation, which is often perceived by the public as a kind of natural phenomenon. I wanted to show how isolation and loneliness, inherent to our production system, make themselves more painfully felt in a period of crisis.”
Johan van der Keuken1
“In Springtime, the economist Claude Ménard plays a crucial part. The documentary for me is only part of what I am trying to do. I am trying to account for a thinking process. The portrait of Claude Ménard is a double process: my inquiry into a certain set of problems and his self-reflexive attempt to formulate an answer to these problems. Film as a finished product only presents, the strongest stages, the most effective moments, of a long process; that is, it puts together strong points, and this does not allow for insight into the whole itinerary. Claude Ménard’s interview-section in the film contains moments of uncertainty, where you may feel that he is not in the right setting perhaps, but I include that uncertainty so that the spectator may see where the whole process comes from — mine and his. Everytime I watch Springtime with an audience I get tense because I don’t know if it works, whether or not people will accept this intrusion on their normal viewing experience. Audiences expect results, polish, they cannot accept weak phases in a product. This is where the history and ideology of representation is so strong. To me it was important to evolve the process and go through these uncertain phases and try and give them a place in any discussion of the film. […] There is a shot of a cradle which turns out to be an advertising billboard in the street — one moment you are in one space — a huge image of a cradle — and suddenly the noise of the street breaks in. Once more we perceive the poster but this time we perceive it to be convex — it is not flat — it is convex. This also represents the different possibilities of the different degrees of reality of one single image. In Springtime each portrait was located in a definite space mostly enclosed ones. With Ménard a certain void or barrier was part of the portrait, as it was part of the portrait of the German girl. In Springtime you have compartments, there is a kind of overflow of meaning; the earlier stages of the film may seem the more insecure or weaker parts, but as they become retrospective, they work.”
Johan van der Keuken2
- 1Ron Burnett, “A Discussion with Johan van der Keuken,” Cine-Tracts Vol. 1, n° 4, Spring-Summer 1978.
- 2Burnett, “A Discussion with Johan van der Keuken”.
NL
“Ik geloof dat er in Dagboek al een sterke ecologische dimensie zit, meer dan in de andere films van het Drieluik Noord-Zuid. Maar in het drieluik was het mij eigenlijk niet mogelijk om mijn onderwerp werkelijk te kennen: ik moest steeds laten voelen dat de beelden een thematische benadering van het onderwerp gaven en geen uitputtende beschrijving. Terwijl ik hier in Holland, in het Waddengebied, veel meer mogelijkheden heb om het probleem in zijn details en vertakkingen te kennen. Na die grote wilde gok van het drieluik lijkt het me goed om een beetje discipline op te brengen en nauwkeurig te werk te gaan bij het weergeven van de verhoudingen tussen de mensen en hun natuurlijke omgeving. Ik profiteer daarbij ook van de ervaring van De Palestijnen en vooral van Voorjaar, waarin het gesproken woord een veel grotere rol is gaan spelen en de problemen door de mensen zelf aan de orde worden gesteld. Juist door de manier waarop ze nu problemen naar voren brengen en de tegenstrijdigheden die erin zitten wordt er iets verduidelijkt. Dat is een belangrijke verandering: de filmer wordt iemand die zuiverder, directer en op meer gelijkwaardige wijze omgaat met de mensen en dingen die hij filmt. Er zijn tijden dat je je terrein enorm uitbreidt en tijden dat je het weer wat verkleint: soms moet je heel grote grepen doen en soms moet je de dingen weer eens heel precies nalopen. Als ik weer eens in verre landen ga filmen, dan zal het vast niet meer op dezelfde manier zijn ...”
Johan van der Keuken1
- 1Serge Daney en Jean-Paul Fargier, “Een interview met Johan van der Keuken in de Cahiers du Cinéma,” vertaald door Johan van der Keuken en gepubliceerd in Zien, Kijken, Filmen. Foto’s, teksten en interviews (Van Gennep: Amsterdam, 1980). Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Cahiers du Cinéma, nr. 289, 1978, opnieuw gepubliceerd op Sabzian op 6 oktober 2013.