Herman Slobbe / Blind kind 2

Herman Slobbe / Blind kind 2

This film follows 14-year-old blind boy Herman Slobbe. He is one of the blind children from van der Keuken's earlier film Blind Child. Now he is an adolescent, contrarily finding his way in a rapidly changing world. Out of the window of their newly built flat, empty plots can be seen. Herman grabs the microphone and becomes the film's reporter. 

NL

“De waarneming van de werkelijkheid is een proces dat van tiende seconde tot tiende seconde in ons gaande is. Onze omgeving overspoelt ons met een onvoorstelbare hoeveelheid gewaarwordingen: kleuren, bewegingen, vormen, tekens. Onze dagen zijn tot de dood toe propvol gevuld met het isoleren et tot kluiten kneden van die gewaarwordingen, een activiteit die ons denken, onze communicatie bepaalt. Kluiten van tekens worden: een gezicht, een stad, een verhaal, een snelheid, een beeld waarin de meest enorme samenstelsels en de enkelvoudigste eenheden in een oogopslag onderscheiden of samengevat kunnen worden. 

[...]

De conflicten ontstaan voor de blinden vanzelfsprekend in de omgang met de zienden. De wat oudere jongens en meisjes die ik sprak, hadden zonder uitzondering het verlangen om veel met zienden om te gaan. Het contact met zienden is een groot thema in hun dagdromen en hun gekwetstheid. Alles wat visueel is staat hoger dan ooit genoteerd en hun pogingen om naar buiten te treden en mee te doen worden begeleid door een gevoel van achterstand en een behoefte om hun eigen ervaringen tegen die van de zienden in te ruilen, daardoor het gevoel, zelf niets te zijn. Een leraar vertelde mij, dat de kinderen er zo opmerkelijk in slagen, verbaal te associëren op visuele gegevens als rood (ja! een roos! bloed!) of blauw (de hemel! de zee!), [...].

[...]

De verbinding van dit alles met film is voor mij, om op het uitgangspunt terug te komen, de waarneming. Over het probleem van de blindheid kunnen talrijke films gemaakt worden. Wat ik erin gezocht heb, is die dosering van gebaren en geluiden te benaderen, die juist het waarnemen van mensen en dingen begeleidt: aan het vermoeden uitdrukking te geven, dat de energie, die mensen besteden om met de werkelijkheid in aanraking te zijn, een groter en constanter gegeven is dan de uiterlijke hoedanigheden van die werkelijkheid; te laten zien hoe met de grootste inspanning maar heel even een vluchtig beeld gefixeerd kan worden. Misschien een onmogelijke onderneming: via de aaneenschakeling van bijna toevallige bewegingen te trachten iets op te roepen van de toestand, in dit geval de staat van blind-zijn. Maar ook moet een film over welk onderwerp dan ook zijn: een toestand (heel wat anders dan een story) en als het zou willen lukken, een ding. Maar ook hier wordt die mooie toestand verziekt door het gewone: bollebozen, geinponems, sukkels, leiderstypes, argumenteerders, dametjes, principiëlen, zachtmoedigen en vechtersbaasjes regeren op dat blindeninstituut, zoals overal. Meest verschrikkelijk aardige kinderen.”

Johan van der Keuken1

 

Cahiers du CinémaEen wat abrupte en morele vraag: wat gebeurt er als je blinden filmt? Met andere woorden: als het onmogelijk is dat de mensen die je filmt die beelden voor zichzelf gebruiken ...

Johan van der Keuken: Het is in wezen niet anders dan voor andere mensen. Hoe de mensen zeggenschap kunnen krijgen over hun eigen beeld, dat is vooral een sociaal probleem. Natuurlijk wordt het in het geval van de blinden gedramatiseerd door de lichamelijke handicap. Maar als ik mensen film uit een andere klasse dan die waartoe ik behoor, ik bedoel mensen uit een klasse die minder macht heeft, of helemaal geen macht, dan sta ik heel dikwijls voor dezelfde onmogelijkheid, alleen springt hij minder in het oog. De mensen die ik in Lima heb gefilmd, in een uit hutten opgetrokken buitenwijk, Villa el Salvador, hebben de film teruggezien: in hoeverre helpt die film ze in hun strijd? Daar heb ik de betrekkelijkheid van het film maken goed kunnen zien.

Hoe moet je de laatste zin van het commentaar interpreteren: “Tot kijk, aardige vorm?”

Ik zeg eerst : “Alles in een film is een vorm”. Daarmee verzette ik me tegen het wijdverbreide misverstand over de documentaire. Ook al is het documentair, het is niet waar: het is een vorm, materie die bewerkt en verwerkt is, fictie. En daarna neem ik het terug en zeg ik: “Het is toch ook iemand met wie ik geleefd heb: tot kijk!” Herman bestaat in de fictie maar ook in het echt. Films maken is, geloof ik, zo waarachtig mogelijk, zo direct mogelijk een denkproces ordenen en weergeven in beelden die aan de zichtbare wereld zijn ontleend. Een denkproces dat zich, ideaal gesproken, niet in een ander medium zou kunnen voordoen, omdat het niet gescheiden kan worden van de bewegende beelden met geluid, waar het uit voorkomt.

[...]

De film [Herman Slobbe] is voor mij belangrijk, omdat het de eerste keer was dat beelden, die buiten het eigenlijke onderwerp lagen, in de constructie van de film verweven raakten. Het idee van een beperkte, omlijnde werkelijkheid – zelfs voor de korte duur van een film – werd afgebroken. Er kwamen beelden binnen die een inbreuk pleegden op het materiaal, verwijzingen naar politieke gebeurtenissen uit die tijd, zoals het bombardement van Hanoi of het neerschieten van James Meredith in Mississippi. En aan het eind verlieten we Herman Slobbe en het commentaar zei: “Nu laten we Herman in de steek”.

Johan van der Keuken in een interview met Cahiers du Cinéma2

 

“Ik had dus twee Bolexen, de kleine met de springveer waarmee ik veel shots bleef filmen, en die gebricoleerde Bolex die de vreemde hebbelijkheid had om in het midden van de bobijn vast te lopen. Ik heb die afwijking geïntegreerd in Herman Slobbe — Blind kind II (1966, 29’), waar de pellicule die vastloopt een metafoor wordt voor de moeilijkheid van het maken van cinema, en een uitnodiging om de schokken van de wereld op te vangen.”

Johan van der Keuken3

  • 1Johan van der Keuken, “Blind kind,” Algemeen Handelsblad, 24 oktober 1964. Overgenomen in: Johan van der Keuken, Zien, Kijken, Filmen. Foto's, teksten en interviews (Amsterdam: Van Gennep, 1980), 143-146.
  • 2Serge Daney, Jean-Paul Fargier, “Een interview met Johan van der Keuken in de Cahiers du Cinéma,” 1978, 2013, Sabzian. Dit interview met Johan van der Keuken door Serge Daney en Jean-Paul Fargier vond plaats in januari 1978 in Amsterdam en verscheen in het Frans in Cahiers du Cinéma, nr. 289, 1978. Vertaald door Johan van der Keuken en gepubliceerd in Zien, Kijken, Filmen. Foto’s, teksten en interviews (1980). De vertaling is net als het Franse origineel integraal te lezen op Sabzian.be.
  • 3Johan van der Keuken, “Meanders,” vertaald door Veva Leye, Trafic n° 13, winter 1995, 14-23.

FR

Cahiers du Cinéma: Question un peu abrupte et morale : qu’est-ce qui se passe quand on filme des aveugles ? Autrement dit : quand il ne peut y avoir de réappropriation de la part de ceux que tu filmes...

Johan van der Keuken: Cela n’est pas plus dramatique que pour d’autres personnes. Le problème de la réappropriation est avant tout social. Bien sûr, dans le cas des aveugles, cela est dramatisé par les conditions physiques mêmes. Mais très souvent quand on filme des gens d’une autre classe que celle à laquelle j’appartiens, je veux dire des gens d’une classe qui possède moins de pouvoir ou pas de pouvoir du tout, on se retrouve devant la même impossibilité de réappropriation, mais elle est masquée. Les gens que j’ai filmé à Lima dans la communauté de Villa el Salvador ont revu le film : en quoi cela les sert-il dans leur lutte ? C’est là que j’ai pu évaluer la grande relativité de faire des films.

[...]

Comment interpréter la dernière phrase du commentaire : « Au revoir ; chouette petite forme... » ?

Mais je dis aussi : « Chaque chose dans un film est une forme ». Par là, je voulais m’en prendre aux malentendus habituels sur le documentaire. Ce n’est pas du documentaire, ce n’est pas du vrai non plus : c’est une forme, de la matière formée et transportée, de la fiction. Et puis, je reprends et je dis : « quand même, c’est quelqu’un avec qui j’ai vécu : au revoir ! ». Herman existe dans la fiction et en même temps dans le réel. Faire du cinéma, je crois, c’est essayer d’organiser le plus véridiquement, le plus directement, un processus de pensée à partir d’images extraites de la réalité visible ; une pensée qui, idéalement, ne pourrait pas avoir lieu dans un autre medium, une pensée inséparable du fait qu’il s’agit d’images mouvantes, avec du son.

[...]

Le film [Herman Slobbe] est important pour moi en ce sens que c’était la première fois que des images venant de l’extérieur s’imbriquaient dans la construction du film. L’idée d’une réalité délimitée - même pour la durée provisoire d’un film - était détruite. Il y avait donc cette idée et d’autres images qui faisaient écho à cette disruption matérielle, des images de réalités politiques de l’époque, comme le bombardement de Hanoï ou le meurtre de James Meredith au Mississippi. Et puis, à la fin du film, nous quittions Herman Slobbe et le commentaire disait : « nous laissons tomber Herman... ».

Entretien avec Johan van der Keuken dans Cahiers du Cinéma1

  • 1Serge Daney, Jean-Paul Fargier, Entretien avec Johan van der Keuken dans Cahiers du Cinéma,1978, 2013, Sabzian. Cet entretien avec Johan van der Keuken par Serge Daney en Jean-Paul Fargier avait lieu en janvier 1978 à Amsterdam et est paru dans Cahiers du Cinéma, n° 289, 1978. Texte intégrale sûr Sabzian.be.
FILM PAGE

index