Denken als ritmeren
Serge Daney, dat is de kracht van de verrassende openingszet. In vraagvorm, of de ontkenning van een evidentie, als een ideeënrijm of meteen met een brutale redenering die je klemzet: “si … alors”. Een strategie van de bruuske, maar ook plankerige uitval, Het terrein wordt niet voorbereid, het argument niet aangebracht. Hij parachuteert de lezer meteen in het oorlogsveld. Kogels fluiten hem om de oren, mijnen liggen alom. Maar de schrijver zegt: lk leid je er door heen!
Redeneringen volgen later. Hij voert je langs de smalle weg van de verbluffende “attacco” toch steeds naar alsmaar bredere uitzichten. Hij voert je spiraalsgewijs een bergwand langs, steeds hoger, met steeds nieuwe en verrassende verbanden. Ook daarmee overvalt hij je. Je hapt naar adem, je dreigt omlaag te glijden, het houvast raakt zoek, maar de schrijver hakt met je in de ban geslagen aandacht een weg door je luie evidenties.
Al even verrassend is zijn coda: geen conclusie maar een open ruimte waarin je springen moet. Hij kondigt vervolgen aan, verdere ontwikkelingen, het later afleggen van de weg. Maar je hebt ondertussen al begrepen dat de schrijver er geen is van de afsluiting, de panoramische terugblik op de afgelegde weg, de voltooide arbeid van de redenering. Het zijn trouwens geen redeneringen waaraan hij werkt, het is een onuitputtelijk doorschuiven. De dingen volgen niet logisch uit elkaar, maar schuiven prismatisch rond elkaar.
Deze constructie zonder “inleiding” en zonder “slot” weet hij nochtans het karakter van een diamant te geven. Niet alleen met de ideeën die veroverd en geschapen werden, maar vooral met het voorbeeld dat hij geeft van verbanden, met de stijl die hij aangeeft van associaties, met de coherentie die hij ons dwingt te denken tussen verschijnselen die we gedachteloos (zo leek het me vaak na een stukje Daney gelezen te hebben) accepteren. Vooral niets accepteren maar je ertegen verzetten, zowel als het onderzoeken!
Daney, dat is een intellectueel programma. Een programma in het verlengde van Bazin, Rivette, Bonitzer nl. het wijsgerige betoog met (en niet alleen over) film, De film niet plaatsen in de positie van studie-object, maar in de positie van wijsgerig subject. De film wordt niet van buitenuit aan een indringende reflectie onderworpen, maar het is met de materie mee, met de substantie van het beeld, de montage, met de weerstand van het geziene zelf dat gereflecteerd wordt. Voor wie tegelijk van film én van filosofie houdt is de intieme verstrengeling van deze twee terreinen bijzonder prikkelend, avontuurlijk en dramatisch.
Steeds weer zie lk de professionele wijsbegeerte en “essayistiek” hier nonchalant aan voorbijgaan. Ze zien de originaliteit niet van de opstelling; noch de impulsen die vanuit de radicaal nieuwe beelden en betekenis-machines uitgaan. Ware het niet dat deze enkele auteurs bezig zijn geweest, dan zou de wereld waarin film en televisie allesbepalend zijn geworden mij als absolute waan en anarchie verschijnen. Maar ze zijn er en ze laten het lijf aan lijf gevecht met deze prothesen van de moderne cultuur toe. Ten onrechte houdt deze eeuw zich met allerlei avant-garde problemen bezig. Het is voor enkelen al lang duidelijk dat onze wereld elders haar definitie krijgt.
Daney, dat is een serie verbijsterende nederlagen. Hij liquideert de cinefilie; hij heeft de ondergang van de film in bitse nood-oproepen gekronikeerd. Zijn intellectueel programma heeft hij als een versleten keffertje uit het erf van de Cahiers zien schoppen. En hij heeft zichzelf tenslotte verbeten en verbouwereerd zien plaatsnemen voor het misprezen instrument der sociale controle: televisie. Terwijl rondom hem academische filmstudies het stervensproces van de cinema maar al te efficiënt wisten te begeleiden, bleef hij hardnekkig weigeren de film als object te beschouwen. Hij studeerde ermee, hij leefde ermee. Cinema bleef het libidineus centrum van denken en leven.
Ergens diagnosticeert hij dat de liefde voor de film vaak te maken heeft met het ontbreken van de vader: de cinefiel als vaderwees. De bioskoop als het gedroomde huis-perversere droom-omweg lijkt niet denkbaar. Plaats waar passies op het scherm beloerd kunnen worden, terwijl in de zaal ieder de autonomie inneemt van de vrijgezel. Verschuiving en exaltatie tegelijk van een levenslang gemis, van een levensstructurerend ontbreken. Tussen het gemis in de filmische organisatie en het libidineuze gemis van de vaderwees, blijkt een structurele verwantschap te bestaan. Een oedipale kwetsuur die in de film exalterend herhaald kan worden. De film is uiteindelijk de begunstigde van alle huldes opgewekt door het perverse dispositief; maar de schrijver zelf doorziet in de kortste keren de impasse van de machinerie. “Tenter d’aimer désespérément”, zegt Daney over televisie. Maar het is heel zijn oeuvre, zijn intiemste stijl, de kern van zijn “modus operandi” als denker, schrijver, polemist en inspirator, die in de wanhoop zijn stempel vindt. Het is een wanhoop zonder traagheid en luiheid, maar die hem prikkelt en opjaagt in steeds grotere snelheid: productieve wanhoop, veeleisende wanhoop. Als alles op een misverstand berust, dan is juist de vrijheid om te rechtvaardigen des te groter en de lust om dat te doen onbedwingbaarder. Wat men niet kan veranderen moet men op zijn minst proberen te denken.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Andere Sinema 110 (juli/augustus 1992).
Beeld (1) uit Entretien entre Serge Daney et Jean-Luc Godard (Jean-Luc Godard, 1988)