De uitvlucht
Over La fugue de Suzanne (Jean-Marie Buchet, 1974)
“Verveling is de droomvogel die het ei van de ervaring uitbroedt.”
– Walter Benjamin1
In La fugue de Suzanne worden we deelgenoot van een amoureuze escapade. Maar waar je een spannende intrige zou verwachten, wordt de narratieve lijn juist heel dun gesponnen. Het verhaal past in een notendop. Suzanne heeft genoeg van haar vriend Albert. Ze verlaat hem voor zijn vriend Emile. Omdat Victor inzit met Albert neemt hij hem in huis, tot ergernis van diens vriendin Héloïse. Jean-Marie Buchet heeft zich met het schrijven en regisseren van deze film vermaakt door de meest minimale cinematografische gestes te laten resoneren. De film bestaat uit een dozijn scènes, of tableaus, waarin nauwelijks iets gebeurt. Er wordt één toon aangeslagen, die vervolgens steeds opnieuw wordt gespeeld tot er een absurdistische realiteit ontstaat.
Met een sardonisch plezier bezondigt Buchet zich aan alle verboden van de cinema. De ongeschreven regel dat er in films nooit “tot ziens” of “dag” wordt gezegd voordat men een telefoongesprek afsluit, wordt hier juist tot de kern van een scène verheven. Niet alleen de afsluiting van een interactie wordt eindeloos gerekt, maar ook de aanloop ernaartoe. Zo ligt de focus in een ander tableau niet bij de ontmoeting van de twee geliefden, maar bij Suzanne die bovenaan in het trappenhuis wacht op haar minnaar, wiens voetstappen tergend traag door de ruimte galmen.
De personages in Buchets universum vervelen zich. De verveling blaast zich ad absurdum op en we zien een glazige, kale wereld die slechts gevuld is met een hoop dekens, een stapel boeken en een halfverzakte sofa, waarin de vrienden als vissen in cirkels draaien zonder dat ze zich bewust zijn van de bekrompenheid van hun wereld.
Deze vroegoude jongelingen zijn gespeend van iedere ambitie, passie of wil om hun verveling te doorbreken. Verveling heeft hen als een betovering in haar macht. De ervaring van lege verveling is vandaag vaak slechts een reliek van vroeger, tenzij men actief op zoek gaat naar verhelderende verveling, of het desnoods in een meditatiepraktijk tot iets nuttigs kunt maken. Voor altijd zal verveling een keuze zijn om de tv uit te laten staan, de laptop dicht te laten en de smartphone te laten liggen om de eindeloze stroom informatie buiten te sluiten. Vandaag is saaiheid steeds schaarser. De Duitse filosoof Byung-Chul Han heeft het in zijn boek De vermoeide samenleving2 over een hedendaagse cultuur waarin het brein aldoor wordt gestimuleerd. Eén bezigheid is vaak zelfs niet genoeg; via verschillende kanalen neemt men taakjes op zich. Multitasken is een basisvaardigheid geworden. Vanuit onze steeds korter wordende aandachtsspanne trekt Han een parallel naar wilde dieren die zich noodgedwongen oppervlakkig bewust zijn van de wereld rondom hen om tegelijkertijd te kunnen eten én gevaar te kunnen opmerken. Door onze versplinterende aandacht worden we steeds meer zoals wilde dieren in plaats van mensen, die concentratie kunnen opbrengen, aandacht hebben voor elkaar en voor de samenleving.
Toch kan men tijdens een “mindful” blokje om weleens jaloers naar een clubje koeien turen, die zozeer “in the moment” zijn dat ze de verveling voorbij zijn. Ook de vrienden van Suzanne zijn eerder lome herbivoren dan wilde dieren. Ze herkauwen eindeloos hun woorden en hebben niets dan een berg stoffige boeken omhanden, waaronder het in Victors ogen oervervelende werk van Proust, dat zó saai is dat je erdoor in een hogere sfeer van verveling terechtkomt. Sommige mensen vinden Proust geweldig, maar Victor niet: “Het is niet Proust die geweldig is. Het is het gevoel wanneer je een boek van Proust uit hebt, dat geweldig is. Om van een krankzinnige verveling weer terug te komen naar een normale verveling.” En ook als kijker maken we een reis doorheen verschillende stadia van verveling. Onder de initiële saaiheid schuilt een kolderieke komedie, die ons als een geeuw onbedwingbaar aan het lachen maakt. La fugue de Suzanne is een monument voor de verveling. Als uit een berg as herrijst de vitaliteit. De geest van de toeschouwer heeft de vrijheid om na te denken over de dingen die in de film worden aangeraakt, ook al is het geheel onder een belachelijke laag stof bedekt. De ervaring van de film is niet ingevuld en van begin tot eind vastgelegd. Er wordt veeleer een ruimte gepresenteerd waarin plaats is voor de ervaring van tijd, de essentie van humor en zelfs rebellie tegen de filmvorm zelf.
Toch komt er onherroepelijk een moment waarop de speelsheid omslaat in wezenloosheid. Met een halfslachtige berusting wordt de tijd gedood en onder de existentiële verveling schemert steeds helderder een allesverterend onvermogen door.
De personages lijken soms akelig modern. Ze herhalen de mantra dat ze “geen tijd hebben” zoals men vandaag geacht wordt om “druk, druk, druk” te antwoorden op de vraag hoe het ermee gaat. Maar na die woorden vallen zij dodelijk vermoeid terug in hun sofa, uitgeput door het nietsdoen. Byung-Chul Han verwoordt de klacht van het depressieve individu: “‘Niets is mogelijk’ wordt alleen geuit in een samenleving die gelooft: ‘Niets is onmogelijk.’” Nu ieder moment dat niet productief wordt doorgebracht als nutteloos wordt bestempeld, wordt de druk om te vechten tegen zinloosheid zó groot dat het plotseling om kan slaan in lethargie.
Wanneer de verveling pijnlijk wordt, grijpt de apathie je naar de keel. Is dit hoe een samenleving geruisloos uit elkaar kruimelt? Hoe engagement stilletjes samen met die stroperige tijd naar buiten druipt? Wat als er niets overblijft wanneer de tijd niet aldoor gevuld wordt met afleiding? Wat als er onder de eindeloze stroom van indrukken waardoor we ons laten afleiden eigenlijk helemaal niets verborgen ligt dan lege lusteloosheid, de confrontatie met onszelf? Zo krijgt een pretentieloze art brut-film plotseling een duizelingwekkende diepte – maar dan zoals in een waterput waarin we in de verre duisternis vaag ons eigen gezicht weerspiegeld zien. Gelukkig gniffelt dat rimpelende gelaat, nu en dan.