Een Vlaamse filmcriticus, bestaat die eigenlijk wel?
Bij dit polemisch getinte stuk is de context van belang, zoals overigens bij elke polemische tekst. De jaren zestig waren in onze contreien een periode waarin men eens en voorgoed komaf wilde maken met het – zij het goed bedoelde – amateurisme. Professionalisering stond op onze agenda. Het oprichten van het Hoger Rijks Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding (HRITCS) was een eerste stap in die richting. Er was inderdaad behoefte aan een opleiding waar men de verschillende filmvakken zou kunnen leren. Het was voor mij en anderen te veel een vakopleiding.
De professionalisering van, onder anderen, de filmcriticus diende te gebeuren op een academisch niveau, in een universitair kader. De filmstudies, zoals ze stilaan in de jaren tachtig genoemd werden, ontstonden her en der. Soms op bescheiden schaal – zoals bijvoorbeeld in Frankfurt. Ook in Engeland (Warwick, Norwich), maar voornamelijk in Frankrijk. Daar had Christian Metz een basis gelegd in de “eigenzinnige” École pratique des hautes études. Bijgestaan door een onafhankelijke onderzoeker: Raymond Bellour. De inbedding in de bestaande universiteiten gebeurde echter vanuit Lyon en Vincennes, gevolgd door spectaculaire ontwikkeling in de Sorbonne Nouvelle, Censier genaamd. Die ontstaansgeschiedenis vergde heel wat inspanning, die mijn vriend en leeftijdgenoot Jacques Aumont op briljante en kleurrijke wijze vertelt in zijn autobiografische Mes Universités, dat overigens heel wat mooie beschouwingen bevat over het onderwijzen, gestoeld op de eigen ervaring.
Ik had veel meer geluk, want binnen een jaar kon ik aan de Nijmeegse universiteit een afstudeerrichting oprichten onder de titel Film- en Opvoeringskunsten.
Voorop bij elke filmstudie staat: onderzoek. Een grondige en systematische uiteenzetting met het gegeven “film”, met de communicatie ervan via het onderwijs en publicaties. Niet enkel in boeken maar ook in vaktijdschriften. Belangrijk was ook de uitwisseling met onderzoekers uit andere taalgebieden en culturen. De uitwisselingen met enkele Amerikaans universiteiten hebben een stimulerende uitwerking gehad. Daarbij werden de gebruikelijke wetenschappelijke standaards van het academische onderwijs in acht genomen, die sedert de Bologna-hervormingen verwaterd zijn. Ik heb die hervormingen gelukkig niet hoeven mee te maken.
De professionalisering of institutionalisering heeft onder andere een bijna onoverzichtelijke productie van filmuitgaven als gevolg gehad, waarvan Sabzian geregeld verslag uitbrengt. Mijn vraag is: zijn er niet evenveel boeken als lezers?
Soms denk ik dan dat de cinefilie – of de edele vormen van amateurisme – niet de noodzakelijke correctie vormen?
Eric de Kuyper, 2023
De bittere schildering die hier volgt, geldt in feite niet enkel voor de filmkritiek, maar gaat ook op voor de kunstkritiek in het algemeen, en in sommige takken (de balletkritiek bv.) is de situatie nog veel erger. De filmkritiek moge echter als voorbeeld gelden.
Het is ook geenszins mijn bedoeling “schuldigen” aan te wijzen: we zijn allemaal in mindere of meerdere mate schuldig aan deze situatie, van de filmkritiek, over de kranten, tot en met de lezers.
Moet de ellendige situatie – die echter naar buitenuit voorgesteld wordt als zijnde “florerend” en “gezond”, terzake misschien nog het grootste bedrog! – herleid worden tot onze algehele Vlaamse situatie? Het lijkt mij een gemakkelijkheidsverklaring. Te meer daar we voor onze zelfgenoegzaamheid en onze zelftevredenheid zelf en totaal verantwoordelijk dienen te tekenen.
Een eerste vaststeIling
Als ik geïnformeerd wil zijn over een of ander buitenlands filmfestival moet ik The Times, de Frankfurter Aligemeine Zeitung of Le Monde lezen. In mijn krant (dat is: de Vlaamse krant, om het even dewelke) krijg ik dergelijke informatie slechts toevallig: als de eigen filmrecensent daar aanwezig was, als toevallig een verre medewerker iets instuurt of als men de kopij van een buitenlandse kollega heeft kunnen bemachtigen. Deze buitenlandse kranten zijn niet bepaald gespecialiseerd in film, ze geven gewoon informatie, meer niet.
Maar goed: misschien zijn onze kranten niet zo internationaal gericht en moet men ze eerder beschouwen als grote lokale bladen. Dus zou ik van hen goede en volledige lokale (dat is Vlaamse) filminformatie mogen verwachten. Ook dat gebeurt niet – zoals ik verder nog zal aantonen – want wie schrijft bij ons regelmatig over bijvoorbeeld het Filmmuseum of over de premières van de tv?
Tweede vaststelling
Een dagbladfilmrecensent is voor mij iemand die zich uitsluitend bezighoudt met de filminformatie voor zijn krant. Bestaat zoiets in ons land? Ik meen van niet. Filmrecensent (kunstrecensent over het algemeen) wordt bij ons nog altijd beschouwd als een part-time job. Eigenlijk ziet men hem nog altijd als iemand die een ernstig beroep uitoefent (het kan ook journalist zijn!) en daarnaast nog een beetje geld verdient met over zijn hobby, in casu de film, te schrijven. En wie kan dat niet? En daar raken we een tweede gevoelige snaar: iedereen meent dat hij zijn mening over een film kan neerschrijven. Maar meer wordt er ook van die man niet gevraagd. Een paar regeltjes neer te pennen over een nieuwe film. En daarmee uit. Dan kan hij vlug naar een toneelopvoering hollen en daar ook een paar regeltjes over schrijven, en ook een tennismatch zal hij wel kunnen verslaan, enz.1
Moet men dan veel meer verwachten van een dagbladfilmrecensent? Ik meen als lezer recht te hebben op meer dan die korte informatie over de films van de week; en dat is geen eis van een filmspecialist, maar het moet de eis zijn van elke gewone, gecultiveerde dagbladlezer die door zijn krant goed geïnformeerd wenst te worden (vandaar dat ik bij het begin de buitenlandse kranten als voorbeeld heb gesteld, en het is dan nog een voorbeeld dat nog heel wat bekritiseerd zou kunnen worden).
Enkele voorbeelden van “filminformatie” die we zouden moeten krijgen
Voor ons eigen land zou het volgende in ogenschouw genomen kunnen worden:
Filmmuseum: Dag in dag uit zijn er in het Brusselse filmmuseum aparte films te zien. Om de maand gebeuren hier de meest interessante dingen: retrospektieves, gewijd aan een bepaalde cineast of acteur, overzichten ven een bepaalde filmperiode, bloemlezingen samengebracht onder een bepaald motto, enz. Er zijn ook regelmatige “premières” van bekende of minder bekende films. Geef toe dat zulks toch ook tot de filmactualiteit behoort, of niet? Ons filmmuseum is een levend filmcentrum, dat vele naburige landen ons benijden. Niets van wat zich daar jaar in jaar uit afspeelt, wordt weerspiegeld in onze informatie (laat staan in onze publistiek en essayistiek!). Dat lijkt me gewoonweg een grof professioneel tekort te zijn. Natuurlijk, en hier raken we weer een ander probleem aan: onze filmcriticus zal antwoorden dat hij geen tijd heeft (en dat betekent gewoonweg dat hij er niet voor betaald wordt) om deze activiteiten van nabij te volgen. Dat zal wel zo zijn, maar het bewijst de noodzakelijkheid van een fulltime filmrecensent. En van zo iemand mag men zoiets wel verwachten, dacht ik.
Publicaties: Er verschijnt heel wat op het gebied van filmkritiek en filmessayistiek. Een filmcriticus zou alle buitenlandse tijdschriften moeten doornemen en van zijn leestochten een verslag maken. Hetzelfde geldt voor de nieuwe filmbibliografie. Het mag ook niet sporadisch gebeuren, maar moet zo regelmatig en zo volledig mogelijk geschieden. Informatie heeft alleen zin wanneer ze regelmatig en volledig is.
Buitenlandse festivals: Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de buitenlandse filmfestivals. Dit regelmatig contact met de internationale filmproductie is van enorm belang voor de filmcriticus, die aldus de situatie van het wereldfilmgebeuren kan toetsen en zijn ervaringen en bedenkingen aan zijn lezers kan doorgeven. Maar ook – en dat is misschien op zijn minst even belangrijk – de films die hij in het daaropvolgende seizoen beter zal kunnen situeren in de internationale context. Iemand die alleen maar de productie ziet welke in eigen land vertoond wordt, zou niet over film mogen schrijven of spreken. Hij kent het bestaan niet van een marginale productie die belangrijk is voor de totaalsituatie van de film en voor elke film afzonderlijk.
Televisie: De BRT, zowel als de RTB, voeren sedert jaren een politiek die erop gericht is waardevolle films in première te brengen. Voor heel veel toeschouwers is dat ook het enige contact dat ze hebben met deze “films d’art et d’essai” die meestal niet in de kleinere steden geraken (inclusief Antwerpen!) of zelfs nooit in commerciële roulatie komen. De criticus, die regelmatig de buitenlandse festivals bezoekt, kent deze prenten doorgaans wel. Bijgevolg zou het een kleine moeite zijn – vooraf – een eigen bespreking over deze films te publiceren.
Dit zijn maar enkele voorbeelden; waarschijnlijk, zéér zeker, zijn er nog andere facetten van filminformatie die nu slechts, niet of sporadisch aan bod komen (o.a. interviews, reportages over het draaien van films, enz.)
Daarmee zal de filmverantwoordelijke van een krant wel zijn handen vol hebben.
Film is cultuur
Dat merk je al dadelijk wanneer je zo’n plan (om ten minste één fulltime filmcriticus “bezig te houden”) aan een krantenbaas zou voorstellen, omdat hij dan al dadelijk zal komen aandraven met: “Dat kunnen we ons niet permitteren, we zijn een klein land, onze lezers vragen dat niet, enz.” Als je zulke argumenten hoort, weet je in ons land al dadelijk dat het over “cultuur” handelt en niet over politiek of sport! Zo, we kunnen ons dus geen degelijke filminformatie permitteren: maar laten we het dan alsjeblieft eerlijk bekennen, en laten we niet doen alsof het o zo fijn is bij ons. Als je de Negende speelt met een orkest zonder strijkers, zal het publiek, dat misschien niet beter weet, het niet merken; maar de mensen die het wél weten, moeten eerlijkheidshalve berichten dat het hier om de “Negende zonder strijkers” gaat! Wat mij betreft, dan liever niet een lokale uitvoering van de Negende, maar import uit een land dat zich wel een volledige Negende kan permitteren.
Ik drijf het allemaal een beetje scherp: het is maar gewoon om aan te tonen dat de situatie er in feite zo uitziet bij ons. We doen wel alsof we alles hebben zoals onze buren (ook filmkritiek, die zichzelf erg goed vindt!) en misschien merkt de lezer of toeschouwer, die de situatie buiten onze grenzen niet zo goed kent, het niet eens, maar wie de wankele onderbouw kent, schrikt zich dood: cultuur wordt bij ons altijd op schaamteloze wijze onderbetaald; eigenlijk meent men bij ons dat, wie zich daar mee bezighoudt, eigenlijk zou moeten bedanken.
Hoe wordt men filmcriticus?
Bij ons is er maar één enkele manier – en al mijn collega’s zullen het met mij hier (misschien voor het eerst?) eens zijn: door toeval. Er zijn geen normen, gewoonweg omdat men zich ook niets van een filmcriticus voorstelt, laat staan verwacht! Bij ons is het een soort koopje: “Ik geef je wel iets, als je mijn filmpagina volschrijft.” “Ik schrijf wel iets, als je er mij een kleine vergoeding voor geeft.” En daarmee is de kous af en is eigenlijk iedereen tevreden. Of niet misschien: heb je ooit al gehoord van een staking in de filmkritiekbusiness?
Als men echter aan de filmkritiek zulke eisen stelt – voor mij zijn ze gewoonweg “normaal” – mag men aan ons “filmcritici” ook hoge – normale – eisen stellen, vind ik. Dat men mij, filmrecensent, aan professionele normen onderwerpt en mijn werk niet laat afhangen van het toeval, meer vraag ik niet. In de huidige situatie bestaat er een stilzwijgend akkoord om de mediocriteit in stand te houden. De lezer stelt geen eisen aan zijn filmpagina en helaas niet alleen aan zijn filmpagina (ik hoop dat we eens een algemene staking van onze dagbladen krijgen opdat onze mensen eens het niveau – gewoonweg het journalistieke niveau – van de buitenlandse kranten zouden gaan ontdekken); de krantenuitgever of -redacteur stelt geen eisen aan zijn filmrecensent (welke normen legt hij aan, wat eist hij van zo iemand? allemaal vragen waar hij beslist niet op kan antwoorden); en ten slotte lijkt de filmcriticus zelf erg tevreden met zijn lot.
Voor wanneer een diepe ontevredenheid?
Dat we van heel ver komen, dat het in ons land allemaal erg moeilijk gegroeid is, dat we geen traditie hebben en dat de huidige situatie, alles bij mekaar en rekening houdend met de hele toestand er eigenlijk nog zo slecht niet uitziet en in feite soms, op onverklaarbare wijze, ook goed te noemen is: dit zijn argumenten die ik beslist voor waar aanneem. Zij mogen echter geen verontschuldiging zijn om in zelfgenoegzaamheid te blijven voortvegeteren. Van mijn collega’s verwacht ik niet meer dan een diepe ontevredenheid en innerlijke onrust omdat wij geen betere filmcritici zijn en er ook weinig kans is – in de huidige omstandigheden – om er verbetering in te brengen. Ik zou van hen niet meer verwachten dan permanente gewetenswroeging bij het uitoefenen van deze “bezigheid” die we als een “vak” zouden moeten kunnen beschouwen. Maar waarschijnlijk is dat te veel verlangen!
- 1In principe zou men, naast de filmkritiek, nog andere vormen van kunstkritiek kunnen beoefenen. In de praktijk – en stelt men de eisen voor de andere takken van de kunstkritiek even hoog als die voor de specialiteit film – zal dat onmogelijk zijn.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Film & Televisie, 1967.
Met dank aan Eric de Kuyper.