Quasi duo fantasias
Een Straussiaanse lezing van Black Panther
We waren aan het wachten op een film als Black Panther, maar Black Panther is niet de film waarop we aan het wachten waren.1 Het eerste teken van ambiguïteit is het feit dat de film over het hele politieke spectrum enthousiast werd ontvangen: van partizanen van zwarte emancipatie die in de film een eerste grote Hollywoodbekrachtiging van black power zien, over progressieven die gunstig staan tegenover een redelijke oplossing – educatie en hulp, geen strijd – tot sommige vertegenwoordigers van de alt-right die in het “Wakanda forever” van de film een andere versie van Trumps “America first” herkennen (trouwens, dit is waarom Mugabe, voor hij zijn macht verloor, ook vriendelijke woorden overhad voor Trump). Wanneer alle partijen zich herkennen in hetzelfde product, kunnen we er zeker van zijn dat het product in kwestie ideologie op haar zuiverst is – een soort van leeg vat dat antagonistische elementen herbergt.
Het plot vangt vele eeuwen geleden aan. Vijf Afrikaanse volkeren vechten om een meteoriet die vibranium bevat, een metaal dat schijnbaar eindeloos energie kan opslaan. Een van de krijgers verwerft bovenmenselijke vermogens door een ‘hartvormig kruid’ tot zich te nemen dat sporen van het metaal vertoont. Hij wordt de eerste ‘Black Panther’ en verenigt op één na alle volkeren om zo de natie Wakanda te vormen. De eeuwen erna zonderen de Wakandanen zich af van de wereld, die gelooft dat ze een onontwikkeld Afrikaans land zijn; in feite zijn ze hoogontwikkeld doordat ze het vibranium gebruiken om geavanceerde technologieën te ontwikkelen. Dit uitgangspunt lijkt al meteen problematisch: de recente geschiedenis leert ons dat begiftigd zijn met een aantal kostbare natuurlijke rijkdommen eerder een vergiftigd geschenk is – denk aan het Congo van vandaag, een disfunctionele ‘schurkenstaat’, juist door zijn ongelofelijke overvloed aan natuurlijke rijkdommen (en de manier waarop het er meedogenloos voor uitgebuit wordt).
Dan verplaatst de actie zich naar Oakland, een van de bastions van de echte Black Panthers, een radicale zwarte bevrijdingsbeweging uit de jaren 1960, die meedogenloos werd onderdrukt door de FBI. In navolging van de Black Panther-comics schaakt de film die naam – zonder ooit rechtstreeks de echte Panthers te vermelden – in een eenvoudig maar daarom niet minder meesterlijk manoeuvre van ideologische manipulatie, zodat de eerste associatie nu niet langer de vroegere radicale militante organisatie is, maar een superheld-koning van een machtig Afrikaans koninkrijk. Beter gezegd, er zijn twee Black Panthers in de film, koning T’Challa en zijn neef, Erik Killmonger. Ze staan elk voor een verschillende politieke visie. Erik bracht zijn jeugd door in Oakland en werd daarna een black-op soldaat; zijn terrein is dat van armoede, bendegeweld en militaire wreedheid, terwijl T’Challa werd grootgebracht in de afgeschermde weelde van Wakanda’s hofhouding. Erik bepleit een militante globale solidariteit: Wakanda zou zijn rijkdom, kennis en macht ter beschikking moeten stellen aan de onderdrukten overal ter wereld, om zo de bestaande wereldorde omver te kunnen werpen. Intussen neemt T’Challa langzaam afstand van het traditionele isolationisme van “Wakanda first!” in de richting van een geleidelijk en vreedzaam globalisme dat binnen de coördinaten van de bestaande wereldorde en haar instituties zou opereren en onderwijs en technologische bijstand zou verspreiden – en dat tegelijkertijd de unieke Wakandaanse cultuur en levenswijze zou handhaven. T’Challa’s politieke ontwikkeling maakt hem tot een onzekere held. Anders dan de gebruikelijke hyperactieve superheld wordt hij verscheurd door verschillende mogelijke handelingen, terwijl Killmonger steeds klaarstaat om te handelen en weet wat te doen.
Nee, Black Panther is niet de film waarop we aan het wachten waren. Een van de indicaties dat er iets loos is met deze film is de eigenaardige rol van de twee blanke personages, de ‘slechte’ Zuid-Afrikaan Klaue en de ‘goede’ CIA-agent Ross. De ‘slechte’ Klaue past niet in het plaatje van booswicht waarvoor hij voorbestemd is – hij is al te zwak en kluchtig. Ross is een veel raadselachtiger figuur, in zekere zin het symptoom van de film: hij is een CIA-agent, trouw aan de overheid van de VS, die deelneemt aan de Wakandaanse burgeroorlog met een ironische afstand, op eigenaardige wijze ongeëngageerd, alsof hij deelneemt aan een schouwspel. Waarom is hij uitverkoren om Killmongers vliegtuigen uit de lucht te halen? Is het niet zo dat hij de positie van de bestaande wereldorde bekleedt in het universum van de film? En, tegelijkertijd, bekleedt hij de positie van de meerderheid van de blanke toeschouwers van de film, alsof hij ons vertelt: “Het is oké om te genieten van deze fantasie van zwarte suprematie, niemand van ons wordt echt bedreigd door dit alternatieve universum!” Met T’Challa en Ross aan het roer kunnen de leiders van vandaag op beide oren slapen.
Dat T’Challa zich openstelt voor ‘goede’ globalisering maar ook wordt ondersteund door haar repressieve belichaming, de CIA, toont aan dat er geen echte spanning is tussen beide: Afrikaanse esthetiek wordt naadloos in overeenstemming gebracht met mondiaal kapitalisme; traditie en ultramoderniteit gaan in elkaar over. Wat het prachtige schouwspel van Wakanda’s Capitool uitwist, is het inzicht dat Malcolm X naleefde toen hij X als zijn achternaam aannam. Hij maakte duidelijk dat de slavenhandelaars die de geknechte Afrikanen uit hun geboorteland ontvoerden hen meedogenloos beroofden van hun familiale en etnische roots, van hun gehele culturele leefwereld. Als inspiratie voor de Black Panther Party was Malcolm X’s missie niet om Afro-Amerikanen te mobiliseren om te strijden voor een terugkeer naar hun oorspronkelijke Afrikaanse roots, maar juist om de gelegenheid aan te grijpen die X hun bood – een onbekende, nieuwe (ontstentenis van) identiteit, die net werd voortgebracht door het proces van de slavernij zelf. Deze X, die zwarte Amerikanen berooft van hun etnische traditie, biedt een unieke kans om zichzelf opnieuw te definiëren (opnieuw uit te vinden), om vrijelijk een nieuwe identiteit te vormen die veel universeler is dan de gepretendeerde universaliteit van de blanken. (Zoals bekend vond Malcolm X deze nieuwe identiteit in het universalisme van de Islam.) Het is deze waardevolle les van Malcolm X die wordt vergeten door Black Panther: om waarachtige universaliteit te bereiken, moet een held door de ervaring van het verlies van zijn of haar roots.
De zaken lijken helder zo en ze bevestigen Fredric Jamesons nadruk op hoe moeilijk het is om zich een echt nieuwe wereld voor te stellen, één die de bestaande wereld niet alleen maar weerspiegelt, op z’n kop zet of aanvult. Desondanks biedt de film aanwijzingen die deze simpele en voor de hand liggende lezing ontregelen – aanwijzingen die Killmongers politieke visie radicaal openlaten. Door de film te lezen zoals Leo Strauss Plato’s en Spinoza’s werk las, evenals Miltons Paradise Lost, kunnen we dit ogenschijnlijk uitgesloten potentieel terugwinnen.
Een zorgvuldige Straussiaanse lezing vestigt de aandacht op tekens die aangeven dat de voor de hand liggende taxonomie van theoretische posities omgekeerd moet worden. Bijvoorbeeld, hoewel Milton de officiële partijlijn van de kerk volgt en de opstand van Satan veroordeelt, sympathiseert hij in Paradise Lost onmiskenbaar met Satan. (We moeten eraan toevoegen dat het er niet toe doet of deze voorkeur van de auteur van een tekst voor de ‘slechte kant’ bewust of onbewust is; het resultaat is hetzelfde.) Geldt hetzelfde niet voor Christopher Nolans The Dark Knight Rises, het slotstuk van zijn Batman-trilogie? Hoewel Bane de officiële booswicht is, zijn er indicaties dat hij, veel meer dan Batman zelf, de onvervalste held van de film is, vervormd tot de booswicht: hij is bereid om zijn leven op te offeren voor zijn liefde, bereid om alles op het spel te zetten voor wat hij beschouwt als onrecht, en dit fundamentele gegeven wordt afgedicht door oppervlakkige en eerder bespottelijke kentekens van destructief kwaad.
Dus, terug naar Black Panther: welke tekens stellen ons in staat om in Killmonger de ware held van de film te herkennen? Er zijn er veel; de eerste is zijn sterfscène, waarin hij verkiest om vrij te sterven eerder dan te genezen en te blijven leven in de bedrieglijke weelde van Wakanda. De uitgesproken ethische impact van Killmongers laatste woorden2 doet de idee dat hij een simpele booswicht is teniet. Wat volgt is een buitengewoon warme scène: de stervende Killmonger gaat op de rand van een steile rotswand zitten die uitkijkt over de prachtige zonsondergang in Wakanda, en T’Challa, die hem net verslagen heeft, zit in stilte aan zijn zijde. Er is geen haat hier, gewoon twee in wezen goede mannen met een verschillende politieke visie, die hun laatste momenten delen nadat de strijd gestreden is. Het is een scène die ondenkbaar is in een normale actiefilm die culmineert in de gewelddadige vernietiging van de vijand. Alleen al dit slotmoment zaait twijfel over de voor de hand liggende lezing van de film en verzoekt ons om diepgaandere reflectie.
- 1Voor mijn interpretatie verlaat ik mij op Duane Rousselle, Christopher Lebron en op een e-mailcorrespondentie met Todd McGowan.
- 2“Just bury me in the ocean, with my ancestors that jumped from the ships. Because they knew death was better than bondage.” [“Begraaf me maar in de zee, samen met mijn voorouders die van de schepen zijn gesprongen. Want zij wisten dat de dood beter was dan knechtschap.”]. [noot van de vertaler]
Deze tekst verscheen oorspronkelijk als “Quasi Duo Fantasias: A Straussian Reading of “Black Panther”” op de website van The Los Angeles Review of Books, 3 maart 2018.
Met dank aan Boris Dralyuk, Michael Marder en Slavoj Žižek
Beeld (1) is een promotiebeeld voor Black Panther (Ryan Coogler, 2018)
Beelden (2) en (3) uit Black Panther (Ryan Coogler, 2018)